Een flink aantal waarnemers zonden hun gegevens naar aanleiding van de oproep in Het Vogeljaar 6, no 2/3 (juni 1958) op. In het volgende overzicht hebben we alleen opgenomen zomerwaarnemingen van 16 mei t/m 15 aug. In navolging van Haverschmidts „Faunistisch Overzicht van de Nederlandsche broedvogels” (1942) geven we een sterretje (*), als er geen gegevens zijn, die „het broeden onomstotelijk vaststellen”, waarbij pas uitgevlogen jongen bv. wel als zodanig gelden, ook al is het nest niet gevonden. Wanneer de jongen wat ouder zijn, kan men ze wel duidelijk als jonge vogels herkennen, maar maken ze hoogstwaarschijnlijk reeds spoedig grotere tochten dan in het begin. Zo vermeldt Dr. Junge (Ardea) vanaf midden-augustus 1953 vrnl. jonge putters van distels op een slikterrein te Leiden. Toch broedden ze daar hoogstwaarschijnlijk niet. (Vermoedelijk wel in Wassenaar, waar ze volgens Ardea evenwel pas in 1954 door Bezemer werden aangetroffen). Zelf zag ik in de tweede helft van augustus 1958 dagelijks jonge putters op speerdistels in de duintjes van Noord-Beveland. Toch bevond het ter rein, waar ze vermoedelijk uitgebroed waren, zich op minstens 4 km afstand. Hoe lang in het voorjaar bij ons putters doortrekken, weten we niet precies. „De Ned. Vogels” zegt: Tot ver in mei gaat de trek nog door.” Een latere studie, de „Avifauna van Zuid-Beveland” (Ardea 1948) zegt op dit punt: „Dóórtrek tot in de 2e helft van mei.” De door mij gekozen data 16 mei—15 aug. zijn een compromis. Bij het samenstellen van de nu volgende lijst van gegevens, mocht ik vooral veel hulp ondervinden van één der inzenders, Ir. R. van Hasselt te Voorst. De overige waarnemers aan wie eveneens dank wordt gebracht, zijn achter de plaatsen van waarneming vermeld. De heer G. Bosch te Leeuwarden zond vele waarnemingen, echter vooral trekwaarnemingen. Dit deden trouwens ook tal van andere waarnemers.