Zoals uit door Haverschmidt (1949) verzamelde gegevens blijkt, mag worden verwacht dat in jaren waarin de ooienaars vroeg arriveren, méér jongen worden groot gebracht, dan in de jaren, waarin zij laat terugkeren. Doch, hoewel de aankomst in 1961 laat was, voor 1961 blijkt dit niet te zijn opgegaan. Immers er zijn in totaal 86 jongen met succes uitgevlogen, hetgeen gelukkig aanzienlijk méér was, dan de jongenproductie van 1960 (51 ex.). Er waren 3 nesten met slechts één jong, 8 met twee jongen, 10 met drie jongen, 9 met vier jongen en 1 nest met vijf jongen. In totaal dus 31 nesten met 90 jongen, waarvan er drie op de nesten verongelukten, (terwijl één jong moest worden ondergebracht in de Diergaarde Blijdorp te Rotterdam.