Evenals de kleine karekiet huist zijn grotere naamgenoot graag in rietvelden (Phragmites) , maar de grote karekiet heeft een veel sterkere voorkeur voor hoog opgaand riet aan of nabij open water. Niettemin zijn er elk jaar enkele mannetjes die zich vestigen in een zuivere begroeiing van lisdodden (Typha) en daar het hele broedseizoen verblijven. De meeste van deze ietwat exentrieke mannetjes worden de dupe van hun ongewone territoriumkeuze, aangezien de meerderheid ongepaard blijft, doordat de voorkeur van de wijfjes voor Phragmites klaarblijkelijk nog veel sterker is, dan die der mannetjes. De eerste mannetjes van de grote karekiet arriveren hier uit hun Afrikaanse winterverblijven in het laatst van april of begin mei, ofschoon er zelfs eind mei nog aankomen. De wijfjes komen ongeveer een week of tien dagen later dan de mannetjes en intussen zitten deze mannetjes vrijwel onafgebroken te zingen. Ik ken vrijwel geen andere vogel, die zo onafgebroken van het ochtendgloren tot de avondschemering zingt. En zelfs ’s nachts kunnen we de luide, schorre zang vernemen. Zodra zich echter een wijfje definitief bij zo’n mannetje aansluit, vermindert de zang opvallend. Als het wijfje zit te broeden zingt het mannetje zelfs in het geheel niet meer, behalve als het territorium wordt bedreigd, hetzij door de mens, of door een gevleugelde of viervoetige roofvijand. Ook wanneer het mannetje voer komt brengen aan het broedende wijfje, hetgeen herhaaldelijk gebeurt, vernemen we de zang weer.