Het lijkt inderdaad wat op het kinderliedje, van de boom die hoe langer hoe dikker wordt. Ook de lijst van met zekerheid in Nederland aangetroffen vogelsoorten vertoont een stage groei. Terecht voorspelde Kist (Ardea 45, 1957) al, dat in de komende jaren de aanwas van nieuwe soorten „onverminderd voortgang zou vinden”. In 1958 werden er vier nieuwe soorten aangetroffen: poelruiter, ross’ meeuw, bergfluiter en havikarend, in 1959 waren het er twee: Amerikaanse kuifeend en Provençaalse grasmus en voor 1960 staan er zelfs zes op het lijstje; roodkeelpieper, Petsjora pieper, orpheusspotvogel, kalanderleeuwerik, grijskopspecht en kleine kokmeeuw. Over roodkeelpieper, Petsjorapieper, orpheusspotvogel en grijskop specht zijn al eerder mededelingen gedaan (Limosa 33, 1960, Limosa 34, 1961 en Het Vogeljaar 8, 1960, blz. 19). Over de kalandedeeuwerik en de kleine kokmeeuw vertellen resp. W. Verkerk en Mr. J. Kist in het laatstverschenen nummer van Limosa (24, 1961, blz. 220 e.v.). De kleine kokmeeuw werd op 19 en 20 april door Kist, Waldeck en Van den Oord (ieder afzonderlijk) bij de Scheveningse haven gezien, tussen gewone kokmeeuwen. Van den Oord nam zelfs een model van de zwarte „kap“ waar, dat afweek van de afbeelding in het „Handbook of British Birds”, doch overeen kwam met klaarblijkelijk juistere afbeeldingen.