Wij vragen, na hetgeen in het Kerstnummer van ons tijdschrift (Vogeljaar 1961, nr. 6) over de vogelvangst in België werd geschreven, gaarne aandacht voor bovenstaande mededeling van Zijne Excellentie de Ambassadeur van België. Immers ook ik maakte aan het slot van mijn artikel België het verwijt, de zgn. Conventie van Parijs niet na te komen. Ik deed dit (ten onrechte, naar thans blijkt), op gezag van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen en de Belgische afdeling van de Internationale Raad voor de Bescherming der Vogels, aan wier rapport ik ook de in mijn artikel genoemde cijfers ontleende. Overigens is ook Zijne Excellentie blijkens mededeling van het Nederlandse Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen niet geheel volledig. Want op 29 oktober 1955 heeft ook Ijsland de genoemde conventie bekrachtigd. Zodat thans het wachten op nog slechts één land is. Hier ligt m.i. vooral een taak voor het C.I.P.O., al onderschatte men vooral niet de moeilijkheden. Immers, Groot-Brittannië, hoewel het een uitstekende vogelwet heeft, k a n de overeenkomst niet bekrachtigen, doordat men daar het uithalen van eieren van algemene vogels als merels, heggemusjes e.d. niet heeft willen verbieden, omdat men vreesde van schooljongen ,.criminals” (misdadigers dus) te maken. Het is mij uit persoonlijke gesprekken bekend, dat Zijne Excellentie de Ambassadeur van België de vogels een zeer warm hart toedraagt en niets liever zou zien, dan dat zijn land door toetreding van een zesde land tot de Conventie van Parijs wordt gedwongen de bepalingen ten aanzien van de vogelbescherming te verscherpen.