’t Was een zondag in de tweede helft van augustus, waarop je niet wist wat je beginnen moest. Laat opgestaan, want de vorige avond waren we op een verjaardagsfuifje geweest. Mijn vrouw moest weg met de auto en dan zit je opeens. Hoe kom je zonder auto of brommer in het drukke westen nog naar buiten? Er stond een harde wind, zoals altijd in deze zomer, waarin we van de ene depressie in de andere vielen, dus fietsen leek niet aantrekkelijk. Dan maar lopen. Nu weet ik nog een paar boezemkaden in de buurt van Delft waar je nog echt lopen kunt, zonder van de sokken te worden gereden door brommers of auto s. Je moet dan wel eerst door heel onaantrekkelijke stukken met kassen, warenhuizen noemen ze die hier. Maar dan opeens sta je nog in een echte polder waar een brede boezem omheen loopt en langs die boezemkade is het nog net of er in de laatste vijftig jaar niets is veranderd. Er staan wat knotwilgen, eerst een brede strook drassig land tussen de kade en de boezem en er zijn geen mensen. Als je pas enkele weken terug bent van een trektocht door Noorwegen is dat wel erg belangrijk, want dan ben je echt nog niet aan de drukte gewend. Enkele visdieven waren aan het vissen, hier en daar vloog een watersnip op en overal door de hele polder zaten kieviten, honderden en honderden. Nu is dat niets bijzonders, die zitten in deze tijd bij massa’s in de zuidwesthoek van ons land. De kievit broedt vroeg en trekt ook vroeg weg. Ik weet niet of het onze kieviten zijn, die hier bij massa’s komen pleisteren, maar ik denk het niet. Het zal wel trek zijn van vogels die noordelijker hun broedgebied hebben.