De gemiddeld ruim 1000 meter hoge Anatolische hoogvlakte is een uiterst droog en nagenoeg boomloos gebied. In het begin van de 14e eeuw kon de Mongoolse veroveraar tijdens een strijd in de omgeving van de tegenwoordige hoofdstad Ankara zijn olifanten in de dichte wouden rondom het slagveld verbergen. Later is de Anatolische hoogvlakte volkomen ontbost en prijsgegeven aan de erosie. De eksters nestelen er nu tussen de isolatoren van de telefoonpalen, die over afstanden van honderden kilometers de kaarsrechte wegen begeleiden. Die telefoonpalen zijn ook voor andere vogels geliefde uitkijkposten: op het traject Alaca-Eskisehir over het noordelijke deel van de hoogvlakte waren het dikwijls arendbuizerden die wij er op signaleerden. Ten westen van Ankara waren wij zelfs in staat met de auto twee maal een op een telefoonpaal gezeten keizerarend zeer dicht te naderen! Op de telefoondraden zitten dikwijls bijeneters en scharrelaars, zwartkopgorzen, klauwieren en kleine torenvalken. De bijeneters broeden koloniegewijs als oeverzwaluwen in steile wanden van leem of zand — zoals wegkanten, rivieroevers e.d. — waarin zij 1 à 2 meter lange pijpen graven. Ook hoppen zagen wij regelmatig; zij bewonen de boomgaarden en tuinen in de nederzettingen. Bijeneter, scharrelaar en hop hebben wij nog niet vermeld van de laagvlakten aan de Middellandse Zeekust bij Antalya en Adana; ook daar werden zij veelvuldig op telefoondraden gezien, spiedend naar voorbijvliegende insekten. Op de Anatolische hoogvlakte zagen wij weer grielen en voorts veld-, kuif-, kalenderen kortteenleeuweriken. Van de strandleeuwerik, die — naar wordt aangenomen — oorspronkelijk uitsluitend hooggebergtevogel was, vonden wij eind juni een nest nabij de besneeuwde top van de ruim 2300 meter hoge Ulu Dag, de ten zuiden van Bursa gelegen „Olympus van Klein-Azië”.