In mijn vorige mededeling heb ik u trachten duidelijk te maken dat ook zonder het jagen naar absolute cijfers het tellen van waterwild zinvol is. Ik wil nu nog wat verder gaan en stellen, dat we bij de keuze van onze telgebieden ons niet mogen laten leiden door de eis, dat deze in hun geheel overzichtelijk moeten zijn, zodat we iedere keer het aanwezige waterwild tot het laatste stuk kunnen tellen. Deze eis zou ook al hierom niet van veel inzicht getuigen, omdat niet-overzichtelijke gebieden dikwijls bijzonder belangrijk zijn. Wij moeten het waterwild opzoeken op zijn natuurlijke verblijfplaatsen en b.v. niet in zwembaden, die wat de overzichtelijkheid betreft geheel aan de eisen voldoen. Maar er moet worden gestreefd naar een zo hoog mogelijke graad van nauwkeurigheid. Bij een plas of een dode rivierarm die deels omzoomd is met een rietgordel of met wilgenopslag trekken de eenden zich gaarne in deze dekking terug. Maar niet de gehele dag. ’s Morgens vroeg vallen ze in en bij niet te sterke wind drijven ze dan eerst wat rond, alvorens zich te verschuilen. Tegen het schemeruur komen ze te voorschijn om naar hun voedselgronden te vliegen. Ze houden zich dan doorgaans wel een half uur op het open water op. Dat zijn dus de tijden, waarop zulke gebieden het best kunnen worden geteld. Het duurt wat langer, er moet soms heel wat koude worden getrotseerd, maar het resultaat is toch bevredigend. Om vergelijkbare uitkomsten te krijgen is het evenwel zaak om zulke gebieden altijd ’s morgens of altijd ’s avonds te nemen en de waarnemingen jarenlang te vervolgen.