In Het Vogeljaar, oktober ’62: 397—398 betuigt Sollie zijn spijt, dat het in 1962 niet gelukt is aan te tonen, dat de morinelplevier (Charadrius morinellus) nogmaals in Nederland tot broeden is gekomen na de door hem gepubliceerde broedgevallen van deze soort in 1961 (Limosa 34; 274-276 en Vogeljaar, juni ’61: 185-186). In het bovenaangehaalde artikel in Het Vogeljaar geeft Sollie — terecht zeer voorzichtig — te kennen, dat naar zijn mening en die van enkele andere „vogelaars” in de Noordoostpolder — en hier citeer ik letterlijk — „elk jaar wel enkele morinelpleviertjes in de Noordoostpolder (en de laatste jaren ook al wel in Oostelijk Flevoland) worden geboren.” Wij weten niet hoe het U is gegaan na het lezen van deze woorden, maar bij ons wekten zij een sterk verlangen te onderzoeken of zij konden worden waargemaakt. Er zijn verschillende aprilwaarnemingen bekend van morinelplevieren in de IJsselmeerpolders en om te kunnen nagaan wanneer de eerste exemplaren in Oostelijk Flevoland zouden verschijnen hebben wij — mijn vrouw, beide zoons en schrijver dezes — reeds vanaf half maart vrijwel ieder weekend in de polder doorgebracht om de uitgestrekte akkers te controleren op de aanwezigheid van modnellen. Een taai werkje, naar wij U kunnen verzekeren. De omgeving van Knardijk en Veluwemeer is beslist rijker aan vogels dan de kale bouwlanden en het met de kijker afzoeken van de eindeloze gronden is niet alleen vervelend, maar bovendien vermoeiend. In maart en april zagen wij nog wel eens regenwulpen, goudplevieren of kieviten en soms bracht een jagende migpootbuizerd of kiekendief wat afwisseling maar niet zelden moesten wij het lange tijd doen met wat fouragerende meeuwen. Ook de eerste week van mei had ons nog steeds geen morinellen opgeleverd en het zal zeker niemand verwonderen, dat de moed ons in de schoenen ging zinken.