In het septembernummer 1962 van „Bird Study” (Vol. 9, no. 3, blz. 147 e.v.) publiceerde J. W. Macdonald gegevens over 186 dood gevonden vogels, die in 1960 werden onderzocht, waarbij in 41 pct van de gevallen vergiftiging als doodsoorzaak werd vastgesteld. Van de vogelsoorten die vooral gevaar lopen het slachtoffer te worden van landbouwvergiften, doordat zij zich op akkers voeden, was het percentage aanzienlijk hoger. Ook een aantal roofvogels en uilen bleek door vergift om het leven te zijn gekomen. Zo werden in totaal één sperwer en twee torenvalkjes onderzocht, die alle drie met zaadontsmettingsmiddelen bleken te zijn vergiftigd. Van vier onderzochte patrijzen was er slechts één vergiftigd, van elf onderzochte fazanten echter zelfs tien stuks. Van vijf stormmeeuwen waren er drie omgekomen door fosforvergiftiging. Merkwaardig is, dat ook de enige onderzochte drieteenmeeuw (een soort die toch maar zelden op akkers komt), door ontsmettingsmiddelen bleek te zijn omgekomen. Van zeven tamme duiven bleken er twee te zijn vergiftigd, van 27 houtduiven waren er 24 vergiftigd. Van de twee kerkuilen één, van de vier bosuilen drie, evenals de enige ransuil. Van de drie veldleeuweriken twee (de derde was zover verteerd dat onderzoek niet mogelijk was), van twee roeken één, evenals de enige koolmees. Van de vijf zanglijsters waren er drie vergiftigd, van de negen merels drie, van de vijf groenlingen vier, evenals alle vijf de onderzochte vinken, de twee kepen en de enige geelgors. Van de tien onderzochte huismussen waren er slechts twee door vergiften gestorven, de twee ringmussen daarentegen allebei.