In september 1960 werd er in Best (N.Br) een ooievaar gesignaleerd, die klaarblijkelijk op de najaarstrek was achtergebleven. Door brandweer en Rijkspolitie ter plaatse werd het dier bemachtigd omdat, zoals de binnenkomende berichten luidden, de vogel erg onderkomen was. Bij deponering bleek daar weinig van te kloppen. Door bemiddeling van de Ned. Vereniging tot Bescherming van Vogels, die de K.L.M. bereid vond de vogel mee te nemen naar Nigeria (Afr.) waar hij zich bij soortgenoten zou kunnen aansluiten, heeft deze ooievaar het voorrecht genoten om een gedeelte van de reis naar het overwinteringsgebied op mechanische vleugels af te leggen. Wegens onvoorziene veterinaire problemen, die zich hierbij voordeden, hebben we nu van een mogelijkheid voor een dergelijke oplossing maar afgezien (Het Vogeljaar, 1960, blz. 133 e.v.). Op 29 oktober 1963 berichtte een vertegenwoordiger van een zuidelijk dagblad in Budel (N.Br.) mij, dat daar al enige tijd een ooievaar rondzwierf. "Wat daar aan gedaan moest worden?” Het was in die dagen nog goed open weer, zodat er nog wel voedsel te vinden was voor een dergelijk dier en hoewel hij angstig dicht bij de Belgische grens opereerde, adviseerde ik toch, het dier met rust te laten; dat het mogelijk zijn eigen weg nog wel vinden zou!