Ongetwijfeld behoren de kokmeeuwen in de meeste steden tot de tamelijk gewone stadsvogels. Wij beperken ons hier tot de meeuwen in Den Haag, welke wij al een aantal jaren in een reeks onderzoekjes betrekken. Het aantal kokmeeuwen loopt in de stad niet parallel met de aantallen die er op het land worden gezien. Hierover schreven wij in De Levende Natuur 66 (1963), pp. 212-216. Wij vergeleken toen op een aantal treintrajecten door ons land de aantallen meeuwen langs de spoorbaan met die op een representatief punt in het centrum van Den Haag, namelijk de Hofvijver met omringende gebouwen. In dit artikel willen wij het hebben over de resultaten van enkele tellingen die wij deden om het aantal meeuwen in de gehele stad te bepalen. Wij kunnen ons voorstellen dat er lezers zijn die zich afvragen of dit wel mogelijk is. Onze ervaring is, dat dit best gaat. De vogels zitten groepsgewijs op een gazon, een sportveld, langs een kanaal of gracht of op een hoog gebouw. Vanuit zo’n rustplaats maken weliswaar geregeld meeuwen korte fourageertochtjes in de omgeving, maar dat zijn er steeds maar enkele. Het merendeel zit heel rustig en is met een geschikte kijker gemakkelijk te tellen. Kortdurende paniekjes, waarbij alle vogels even op de wieken gaan, komen zo nu en dan voor. De meeuwen gaan echter onmiddellijk weer zitten, zodat die voor de teller nauwelijks lastig zijn. Er is weinig uitwisseling tussen de diverse fourageer- en rustplaatsen en de kans dat er meeuwen tweemaal worden geteld is gering.