Gelukkig leven wij in een land waar de belangstelling voor de natuur, die altijd wel aanwezig is geweest, sterk toegenomen is. Velen kunnen ons om de invloed van onze onvolprezen Heimans en Thijsse benijden. Allerwegen wordt in het onrustbarend dicht bevolkte Nederland ingezien, dat hetgeen ons nog aan natuur rest beschermd dient te worden. Gelukkig is de tijd voorbij waarin uit nieuwsgierigheid een onbekende vogel geschoten werd, of een nest uitgehaald onder kritiek op die „overdreven vogelbescherming”. De welvaart in de laatste jaren stelt steeds meer mensen in staat, al dan niet gemotoriseerd en al dan niet met hoe langer hoe groter kamera’s en kijkers gewapend, hun belangstelling voor onze vogels bot te vieren. Helaas zien we echter hoe langer hoe meer de keerzijde van deze medaille. De op zichzelf prijzenswaardige en voor de vogels ook nuttige belangstelling van de vogelaars die zich al te graag ornithologen plegen te noemen, brengt mee dat men elkaar van bijzondere waarnemingen op de hoogte houdt. Het gevolg hiervan kan zijn dat de rust van de vogels in bedenkelijke mate gestoord wordt. Zo is mij vaak opgevallen dat enthousiasme er de waarnemers toe drijft de grote troepen overwinterende ganzen zó dicht te naderen, dat alle vogels vluchten. Zij kunnen de rust niet opbrengen waarmee men op veilige afstand de niet gealarmeerde vogels behoort te bestuderen. Verstoring van de rust – vaak veel funester dan het afschot van een klein aantal vogels – heeft de kleine rietganzen er toe genoodzaakt tot ons land door te trekken; wij behoren hen dus zoveel mogelijk te ontzien en dankbaar te zijn dat deze vogels nu zoveel talrijker in onze winter waar te nemen zijn. Veel van de grotere vogelsoorten zien hun overwinteringsgebied in ons land steeds inkrimpen — laten wij gastvrij zijn en hen met rust laten. Veel bedenkelijker is nog het optreden van brutale vogelfotografen, die bij voorkeur zeldzame broedvogels op eigen beeld trachten te brengen, terwijl praktisch al deze soorten reeds vele malen in of buiten Nederland en bovendien veel beter gefotografeerd zijn. Dan is dus ook aan dit opnieuw foto’s maken niet de minste wetenschappelijke waarde toe te kennen. Maar egoïstische verzamelwoede drijft de fanatici tot daden die alleen maar in het nadeel van de broedende vogels zijn. Mij kwamen klachten ter ore over het wegens pogingen tot fotograferen verlaten van het nest van bruine kiekendieven, terwijl alle deskundigen zijn gealarmeerd door de achteruitgang van deze soort, die streng beschermd diende te worden. Het nest van de bijeneters, die in 1964 voor het eerst in ons land „ergens” hebben gebroed, werd gelukkig uitstekend bewaakt. Maar ook deze bewaking heeft een schuiltent moeten verwijderen die vlak voor het nesthol was neergezet, en een aantal waarnemers was telkens van de openbare weg af te zien terwijl zij met hun grote kijkers het nest observeerden. Bij het nest van de zwartkopmeeuwen in de Kennemer Duinen stond steeds een schuiltent, waar de meeuwen zich wel niets van aantrokken, maar die de aandacht van het publiek op dit zeldzame broedgeval vestigde. Ondanks bewaking en afsluiting van dit gebied nam een jeugdige vogelaar het hoogst laakbare besluit het meertje over te zwemmen om de jonge meeuwen te zien en te tellen! De bewaker van een kolonie kwakken klaagde al evenzeer tegen mij over ongewenste belangstelling en grensoverschrijding. De morinelplevieren die in 1964 opnieuw in Oost-Flevoland hebben gebroed, werden steeds opnieuw bezocht door lieden die zich niet ontzagen kris en kras door het ingezaaide land te lopen. Daarna werden zij opnieuw en nu dus volkomen onnodig gefotografeerd, hetgeen door de onrust het gevolg kan hebben dat het broeden in dit voor alle ornithologen sensationele nieuwe biotoop zou kunnen worden gestaakt. Nu pas lezen wij weer in het artikel van Wittgen (Limosa 1954, p. 198) dat een schuilhut had gestaan bij het verstoorde nest van dwergmeeuwen, die na lange jaren weer eens een poging tot broeden in Nederland hadden gedaan. Ook in het buitenland schijnt het euvel hand over hand toe te nemen: een broedgeval van de oehoe in Oostenrijk ontaardde in een soort fotografenkermis – het nest werd verlaten.