Het was een hele belevenis, Jac. P. Thijsse als vader te hebben. Als kleine kinderen waren we ons daar natuurlijk nog niet van bewust, maar we hadden toch al gauw in de gaten dat hij een bijzonder prettige vader was. Hij zal ook wel eens minder prettig gestemd zijn geweest, maar dat liet hij dan niet merken. Tegen ons niet en, voor zover wij weten, ook tegenover moeder en anderen niet. Hij kon zich blijkbaar goed beheersen. Dat zal trouwens niet zo moeilijk zijn geweest, want hij had een blijmoedige en optimistische natuur. Hij zag de moeilijkheden wel, maar hij liet er zich niet door uit het veld slaan. Het devies „onbekommerd” had hij al gauw bedacht en hij gedroeg zich daar ook naar. In Amsterdam woonden we eerst in de buurt van het Wilhelmina Gasthuis. Dat was toen de rand van de stad. Het kon ook moeilijk anders, want hij moest gemakkelijk in de vrije natuur kunnen komen. Al heel vroeg begonnen de wandelingen, langs wegen, paden en kaden. De Amstelveense weg tot de Koenenkade. Met kijker en de plantenbussen, want behalve de planten die hij zelf nodig had, verzamelden de zoontjes het materiaal voor hun herbariums. Hij zal wel hebben gehoopt dat tenminste één van ons tweeën in zijn voetstappen zou treden, maar we hebben nooit een teken van teleurstelling bemerkt toen wij beiden een andere kant op gingen. Wel heeft hij bereikt, dat de natuur en het behoud van de natuur in ons leven een belangrijke plaats innemen. Dat is van veel belang bij ons werk, waarbij het zo gemakkelijk is om, als je niet oppast, nodeloos schade, vaak onherstelbare schade, aan de natuur te veroorzaken.