Wanneer ik nadenk over de betekenis van Heimans en Thijsse in mijn leven, dan gaan mijn gedachten terug naar het einde van de vorige eeuw. In 1895 zat ik in de 4e klas van de lagere school. Op een zekere dag hoorde het schoolhoofd, de heer Delfgaauw, dat ik als liefhebberij postzegels verzamelen had. Hij zei toen: „Jongen, ik weet iets veel aardigers voor je, je moet wandelingen gaan maken, plantjes verzamelen, met een flora de namen opzoeken en dan planten tussen filtreerpapier drogen en in een herbarium gaan bewaren”. Thuis snuffelde ik dadelijk eens in de boekenkast van mijn vader en vond, gelukkig, de flora van Suringar.