Ik wil toch nog eens met klem vaststellen, dat er geen tegenstelling bestaat russen cultuur en natuurbescherming en dat woeste gronden voor ons welbehagen en onze welvaart minstens van even groot belang zijn als het allerbeste wat de ontginningen ons kunnen opleveren aan „productief” terrein. Landbouw, bosbouw, tuinbouw, veeteelt, visserij hebben de allergrootste verplichtingen aan de wetenschap, in het bijzonder aan de biologie en de geologie. Wat zou er van terecht komen, indien de geleerden niet onophoudelijk en onverdroten de levensgeheimen naspeurden en ons trouw op de hoogte hielden omtrent erfelijkheid en rassenteelt, omtrent de relaties van plant en dier tot hun omgeving, omtrent al het wonderlijke gebeuren in de „teeltlaag”, de bovenste anderhalve meter, de bovenste decimeter van het aardoppervlak, omtrent de ziekten en beschadigingen der gewassen, en van het gedierte, om slechts enkele dingen te noemen. Zonder overdrijving kan men beweren dat de landbouw, veeteelt enz., tegenwoordig alleen kunnen bestaan bij de gratie van de biologen en de geologen. En waar komen die biologen en geologen vandaan? Wel, die „ontkiemen” merendeels op de „woeste” gronden. Dit is geen kinderachtig propagandistisch of polemisch bedenkseltje, maar de nuchtere waarheid. Maak maar eens een lijst van onze tegenwoordige professoren in de biologie en de geologie, hun assistenten, directeuren en werkers aan landbouwproefstations hier te lande en in Oost- en West-Indië en ge zult daaronder dozijnen aantreffen die in hun jeugd in „De Levende Natuur” vertelden van hun bedrijvigheid in duin en strand, in de plassen, op de heiden, langs de beken, op alle plaatsen in Nederland, waar zij hun levensdrift en weetgierigheid konden verzadigen aan de wilde flora, de wilde fauna, het vrije landschap. En bekijkt ge de lijst nog eens, dan zult ge er de namen vinden van hen, die onberekenbare voordelen hebben verschaft niet alleen aan de bedrijven hier te lande, maar ook in Oost en West.