Na 1935, dus precies dertig jaar geleden, toen enige tientallen paren steltkluten in verschillende delen des lands kwamen broeden, heeft deze soort hier nog herhaaldelijk genesteld, doch steeds in beperkte aantallen. Vooral in Zeeuws-Vlaanderen worden herhaaldelijk broedgevallen vastgesteld, terwijl ook Oostelijk Flevoland veel aantrekkingskracht voor steltkluten blijkt te hebben. De „Avifauna van Nederland” vermeldt dat er in 1935 tenminste 25 broedgevallen zijn geweest en voorts in 1949 tenminste 10, in 1950 tenminste 13, in 1958 tenminste 15. Ook in streken waar de steltkluten tot de regelmatige en betrekkelijk algemene broedvogels behoren, schijnt het nogal eens voor te komen, dat de betrekkelijk losse kolonies, waarin de soort broedt, zich van jaar tot jaar verplaatsen. Vermoedelijk wel doordat terreinen, waaraan zij de voorkeur geven, van jaar tot jaar sterk van karakter kunnen veranderen door schommelende waterstanden, die vaak afhankelijk zijn van de regenval. Invasies in onze streken zouden b.v. worden begunstigd door sterke droogte in Zuid-Europa.