In de waarnemingsperiode van deze herfst volgden de depressies veelal een noordelijke koers. Ons land bleef onder invloed van hogedrukgebieden. De laatste week van september was het mooi weer en ook in de eerste oktoberweek hield het vaste weer aan met zwakke of matige oostelijke wind. Wel ontstond er nevel of grondmist in de ochtenduren. Van 7 t/m 11 oktober traden er randstoringen met regen- en onweersbuien op. Daarna, van 12 tot 15 oktober zorgde een kleine rug van hogedruk voor beier trekweer, zodat we op 14 oktober bij wzw-wind goed gestuwde trek konden waarnemen. Vanaf 15 oktober won de warme oceanische lucht terrein, met als gevolg regenachtig weer op de daaropvolgende dagen. Maar al gauw kwam er weer een hogedrukgebied in het spel, ditmaal een, dat ten zuiden van ons langs trok in oóstelijke richting. Dit gaf op 18 oktober, toen dit hogedrukgebied ten zuidwesten van ons land lag, de uitzonderlijke situatie, dat er een noordwestenwind woei van z.g. anti-cyclonale oorsprong, wat een geheel andere uitwerking op de trekvogels zou blijken te hebben dan de situatie bij de gewone noordwestelijke winden, die ontstaan door een ten noorden van ons langs trekkende depressie. Bij deze laatste trekken de vogels niet, wellicht omdat de daarmee gepaaid gaande onstabiele opbouw van de lucht het vliegen bemoeilijkt. Bij de anti-cyclonale noordwestenwind van 18 oktober was er daarentegen trek op grote schaal onder invloed van het hogedrukgebied met lucht van stabiele opbouw. Van 22 t/m 25 oktober hadden de koufronten van noordelijke depressies weer de overhand, wat slecht, buiïg weer met zich mee bracht. Vanaf 26 oktober tot in november deden de hogedrukgebieden zich opnieuw gelden, met als gevolg rustig weer. Wel trad er in die dagen veel mistvorming op.