Een eindeloze modder- en zandvlakte strekt zich rondom uit waarin draglines, zandzuigers en stapels buizen alleen de onwezenlijkheid van het schouwspel accentueren. De wandelaar vraagt zich af wat hem er toe bewogen heeft nogmaals hier heen te gaan: het is toch bekend dat deze troosteloosheid hem hier te wachten staat. Was het de ietwat melancholieke septemberdag? Of die sterke najaarstrek van gisteren, die óók vroeger hem altijd hier heen dreef? Mogelijk beide. Hij had de laatste dagen weer dat onharmonieuze gevoel in zich, dat hem wel meer omstreeks deze tijd besprongen had: een vreemde mengeling van gevoelens, die zich uitte in een haast dwingende wil het verleden terug te zoeken en opnieuw te beleven. De eenzame zoeker naar herinneringen kijkt hier echter tevergeefs uit naar aanknopingspunten. Een egale grijze massa heeft de gehele vroegere afwisseling aan valleien, strandvlaktes, ruigten en plassen tot een doodsheid zonder oorsprong genivelleerd. De toren van Brielle en ginds, ver vooruit de bakens van de Zuidpier zijn het enige bewijs dat hier eens De Beer lag.