Ondanks het feit, dat het aantal ornithologen in Nederland in sterke mate toeneemt, blijven enkele vogelsoorten in allerlei opzichten vrijwel onbekend. Een daarvan is de ortolaan, een vogel, die in biotoopkeuze, voedsel, zang en uiterlijk zeer typisch tot de gorzen behoort, maar desalniettemin (?) in vele opzichten zeer boeiend genoemd kan worden. Het verspreidingsgebied van de ortolaan omvat volgens Voous (1960) Zuidwest-Azië, Noord-Afrika en Europa behalve het uiterste noorden en westen. In Nederland is hij vrijwel tot het diluvium beperkt. Ook vroeger is dit waarschijnlijk zo geweest, gezien de teksten uit de 18e en 19e eeuw, door W. Knippenberg (1962) gepubliceerd. Jac. P. Thijsse veronderstelt in zijn Vogelboekje in 1912 en in 1925, dat de ortolaan voorkomt op het zuidelijk diluvium (talrijk) en op het noordelijk diluvium (weinig). Des te opmerkelijker is de mededeling van D’Huy & van Iterson (1906) betreffende een tocht op Duiveland in het laatste deel van juli: „De ortolanen begonnen ons op den duur te vervelen: hun trie, trie, trie, trie trierr klonk ons zo onophoudelijk en scherp in de oren...”. Daar in hetzelfde stuk ook de geelgors vermeld staat, is verwisseling met deze soort vrijwel uitgesloten. Een ander gegeven van het alluvium vindt men bij Eykman (zeekleigebied van Wonseradeel), terwijl de Avifauna van Nederland (1962) alleen twee vermoedelijke broedgevallen in Zeeuws-Vlaanderen aanhaalt.