Flamingo’s vertegenwoordigen een vogelgroep, die zijn gelijke niet kent. Zij hebben van alle vliegende vogels de langste hals en langste poten en filteren, dankzij het ingenieuze zeefapparaat in hun snavel, fijn verdeeld voedsel uit het water. Zij leven van kleine kreeftachtigen en slakjes, maar eten ook microscopisch kleine algen en zelfs organisch materiaal, dat met het slib door hun snavels onder water wordt opgewarreld. Dankzij deze speciale aanpassingen kunnen zij voedsel vinden in gebieden, die door geen andere vogels bewoond worden. Voedselconcurrentie is onbekend en hun enige vijand is de mens. De ontoegankelijkheid van de meeste broedterreinen heeft hen behoed voor al te drastisch ingrijpen. De omstandigheid dat hun veren snel verbleken heeft hen vermoedelijk gespaard voor de gevolgen van modegrillen. Als thans een dergelijke uitzonderlijke vogelsoort nieuw ontdekt zou worden, zou men geneigd zijn te veronderstellen, dat deze voedselspecialisten, die op de broedplaatsen uiterst schuw zijn, zich niet gemakkelijk zullen aanpassen aan vreemde kost en een ander klimaat. Het tegendeel is echter het geval. Flamingo’s weten zich juist opvallend snel aan te passen aan gevangenschap, zelfs reeds volwassen vogels.