Het komt bij vogel- en natuurbeschermingsactiviteiten nogal eens voor, dat er gegevens worden gevraagd omtrent het voorkomen van vogelsoorten in een bepaalde omgeving. Meestal gaat het om terreinen, soms speciaal om soorten. De gegevens van terreinen zijn gewoonlijk nodig om te weten in hoeverre een bos, een landgoed, een moeras of andere natuurterrein meer of minder belangrijk is vanwege zijn broedvogels. Het kan ook zijn, dat de gegevens moeten worden gebruikt om na te gaan welke beheersmaatregelen gewenst zijn. Het is daarom altijd nuttig om, wanneer men toch naar vogels kijkt, dergelijke gegevens te verzamelen en vast te leggen. Bij het onderzoek naar de verspreiding van vogelsoorten gaat het erom precies te weten, waar die soorten in Nederland voorkomen, hoe talrijk zij zijn en hoe zij over de landschappen zijn verdeeld. Daaruit blijkt in welke milieus de soorten optimaal gedijen, waar zij schaars zijn en welke omgevingen zij vermijden. Het is de enige manier om precies te weten te komen hoe „zeldzaam” bepaalde soorten zijn en wat er zou moeten worden gedaan, om interessante soorten voor de Nederlandse avifauna te behouden. Menige vogelkenner veronderstelt deze gegevens wel bekend. Dat valt lelijk tegen. Dat is o.a. gebleken bij de samenstelling van de door de Commissie Nederlandse Avifauna uitgegeven lijst. (Comm. Ned. Avifauna 1962). Het was vooral moeilijk de mate van voorkomen van de gewone soorten aan te geven. Er zijn dan ook naast goede schattingen, b.v. van de kerkuil (vgl. Honer 1963), verkeerde gemaakt, b.v. van de oeverzwaluw (vgl. De Wilde en Woldendorp 1964).