Dat de kwartelkoning als broedvogel in Nederland zeer sterk achteruitgegaan is, mag als bekend worden verondersteld. In 1960 heeft Staatsbosbeheer een uitgebreid rapport uitgebracht over deze zaak. We lezen daarin, dat het aantal broedparen van 1946 t/m 1959 variëerde van 18 in 1954 tot 62 in 1947. Het gemiddelde aantal paren over deze jaren was 42. Een voorkomen dus in een zeer klein aantal, waarbij dit aantal nogal fluctueert, maar zich toch relatief niet ver van het gemiddelde verwijdert. De gebieden waar de kwartelkoning in 1959 nog regelmatig voorkwam, waren: het lage gedeelte van Friesland, de omgeving van Kampen en van Meppel, de IJselmeerkust, de Gelderse Vallei en de Sliedrechtse Biesbosch. Staatsbosbeheer heeft naar aanleiding van deze zeer verontrustende gegevens in de Sliedrechtse Biesbosch een polder gekocht ter bescherming van het broedbiotoop van de kwartelkoning. In 1966 telde men hier 40 roepende mannetjes en in 1967 hoorde men er 52. Hieruit blijkt, dat het aantal paren de laatste jaren over het algemeen wat hoger ligt, dan in de periode 1946—1959. Hoewel het voorkomen van de kwartelkoning aan schommelingen onderhevig is, kan men gezien de gegevens van 1946 t/m 1959 niet van invasieachtig voorkomen spreken. Wel zijn er het ene jaar veel meer broedgevallen dan het andere jaar. Van invasie-vogel kan men m.i. pas spreken als het aantal gedurende het ene jaar zeer hoog is en gedurende een ander jaar zeer laag, b.v. kwartel.