Zoals vaak tevoren eindigde de wekelijkse vlucht uit de stad ook déze maal aan de voet van de zware zeedijk. En ook nú moest ik weer toegeven aan die wonderlijke drift om deze laatste afsluiting in één zegevierende stormloop te nemen. Het is eb. Woest en ongerept liggen de buitendijkse gronden voor mij. Een dankbaarder contrast met de jachtige stad van een uur geleden is nauwelijks denkbaar. Dichtbij de dijk de geelgroene, gave strandweiden. Het wilde, door slenken doorsneden gedeelte van de kwelder strekt zich daarachter zeewaarts uit, zover als het oog op het nog vroege uur kan reiken.