In nauwe samenwerking met het RIVON (Rijksinstituut voor Veldbiologisch Onderzoek ten behoeve van het Natuurbehoud) te Zeist, werd door ons een onderzoek ingesteld naar het voorkomen van de fuut in Nederland. Met medewerking van ruim 400 waarnemers, verspreid over het gehele land, werd een goed overzicht verkregen van het aantal broedparen in 1966 en 1967. Opvallend is, dat in zeer veel gebieden de soort in vergelijking tot 1966, in 1967 meer of minder sterk is toegenomen. Vooral in gebieden met meerdere broedparen was deze toename het sterkst. Op kleine plasjes e.d. met slechts één of enkele broedparen bleef de populatie ongeveer constant. Voorlopig kunnen wij stellen dat het aantal getelde broedparen in 1966 ligt tussen 3.000-3.200 en in 1967 tussen 3.300-3.400. Dit betekent een gemiddelde toename met ca, 8 %, die waarschijnlijk valt binnen het kader van de normale populatieschommeling. Het vermoeden bestaat dat na een strenge nawinter het totale aantal broedparen wel eens aanzienlijk zou kunnen dalen.