Vermoedelijk zal geen van ons zich gemakkelijk onze huidige bossen en parken kunnen voorstellen zonder één enkele zangvogel. En toch is het feit dat er in onze cultuurbossen en stadsparken nog zoveel verschillende vogels voorkomen, minder vanzelfsprekend dan op het eerste gezicht lijkt. In vroeger tijden, toen wij, ook in Nederland, nog konden spreken van uitgestrekte wouden, waarin de mens de natuur volledig de vrije hand liet, vormden voedsel noch nestgelegenheid voor de meeste vogels een probleem. De houtopslag was in het algemeen zeer afwisselend, de ondergroei rijk en sterk gevarieerd. Talloze holle bomen en ontelbare oude spechtegaten verschaften de in holen broedende vogelsoorten een schier oneindige variatie aan broedruimte, terwijl vele insektensoorten de insekteneters als voedsel dienden. Naarmate echter steeds meer bos in cultuur werd gebracht, verdwenen zieke, rotte en holle bomen uit het landschap, terwijl de meeste aanplant opzettelijk zeer eenzijdig werd gehouden. Ook de aanplant van de huidige zeer uitgestrekte naaldbossen met veelal grove den, hebben er in snel tempo toe bijgedragen dat van de eertijds zo weelderige ondergroei weinig overbleef.