Op verscheidene plaatsen in Nederland, vooral in het zuidwesten, zijn de afgelopen maanden weer vele tientallen dode stootvogels aangetroffen ¹). De eerste slachtoffers werden gevonden omstreeks de tijd waarin de wintergranen werden uitgezaaid, wat in 1968 door weersomstandigheden iets later gebeurde dan gewoonlijk. Hoewel, zoals gewoonlijk wanneer het om stootvogels gaat, veel van de gevonden vogels rechtstreeks naar preparateurs werden gezonden, is toch een aantal voor onderzoek beschikbaar gekomen, dat werd gecoördineerd door de secretaris van de Werkgroep Vogels en Zoogdieren van de Commissie Nevenwerking Bestrijdingsmiddelen TNO (Instituut voor Veterinaire Farmacologie en Toxicologie, Biltstraat 172, Utrecht). Tot nu toe was herhaaldelijk sterfte van stootvogels en andere soorten geconstateerd als gevolg van het gebruik van zgn. ontsmettingsmiddelen voor voorjaarszaaigranen, hetgeen tenslotte heeft geleid tot het verbod van het gebruik van de middelen aldrin, dieldrin en heptachloor voor voorjaarszaaigranen met ingang van 1 januari 1968. Dit had het verheugende gevolg, dat in het voorjaar van 1968 vrijwel geen dode vogels meer in Drente zijn gevonden, hoewel juist daar in voorafgaande jaren een omvangrijke sterfte was geconstateerd.