De pers heeft, terecht, veel aandacht besteed aan de gevolgen van het lozen van een aanzienlijke hoeveelheid olie, vrij zeker ten noorden van Terschelling. Op 16 februari spoelde de eerste olie aan op de stranden van Terschelling. Vrijwel tegelijkertijd werden de eerste met olie besmeurde zeevogels gevonden, weldra ook op Vlieland en Texel en op Ameland. Bovendien bleek de olie ook door de zeegaten de Waddenzee op te drijven, waar zij veel slachtoffers maakte onder de daar in grote aantallen overwinterende eidereenden. Het is in gevallen als dit altijd moeilijk de omvang van de vogelsterfte nauwkeurig te bepalen. Vooral ook, omdat moet worden aangenomen dat veel vogels nooit aanspoelen. In het maart/april-nummer van het „Waddenbulletin” (4e jrg., nr. 2) schrijft Drs. A. L. Spaans dat hij reden heeft aan te nemen, dat tenminste 20.000 vogels zijn omgekomen door deze olielozing. Hiervan waren er 8.000 zwarte zeeëenden, 11.000 eidereenden en 1.000 andere soorten (zeeduikers, futen en alkachtigen, w.o. een papegaaiduiker met een Britse ring). Bovendien raakten enige duizenden meeuwen (vooral storm- en zilvermeeuwen) en enige honderden steltlopers (o.a. scholeksters en kanoetstrandlopers) met olie besmeurd. Aangenomen moet worden, dat ook hiervan vele de ramp niet zullen hebben overleefd.