Het vele herstelwerk aan de jaarlijks door ons te controleren nestkastjes (dat betekent zo’n 800 stuks) bracht ons er toe uit te zien naar andere materialen, waarvan duurzamer nestkastjes zouden kunnen worden vervaardigd en die bij de vogels in trek zouden zijn. Nestkasten, die vooral bestand zouden zijn tegen het hakken van de spechten (vooral de grote bonte specht), die nog al veel schade aan de nestkastjes veroorzaken. Ofschoon de vlieggaten beveiligd waren met zink of blik, dit verhinderde de gekleurde houthakkers niet om in de zijkanten of zelfs in de bodem gaten te slaan. Er werden daarom proeven genomen met nestkastjes, vervaardigd van houtbeton. Niettegenstaande deze houtbetonkasten graag door de holenbroeders werden bezocht, kleefden ook hieraan bezwaren. De goedkopere houtbetonkasten, vervaardigd door een paar Friese vogelvrienden, bleken te zacht te zijn en werden vroeg of laat door de spechten opengehakt tot vreugde van de spreeuwen, die dan het kastje spoedig in beslag namen. De hardere, zogenaamd Waveka-houtbetonkastjes, die uit Duitsland geïmporteerd worden, zijn veelal wel tegen de spechten bestand, doch echter te duur om op grote schaal te worden aangeschaft. Toevalligerwijs kwamen we in aanraking met de heer J. de Wilde, uit Ommen, employé bij de WAVIN. Het gevolg van deze bespreking was, dat de heer De Wilde een nestkast ontwierp, vervaardigd uit harde PVC (polyvinychloride). Na verschillende veranderingen aan het eerste model te hebben aangebracht (o.a. het aanbrengen van ventilatiegaatjes om condensvorming tegen te gaan en een schuifdak) werden in het voorjaar van 1968 enige honderden PVC-nestkastjes in Ommen en IJhorst opgehangen. Ofschoon in dat jaar slechts een deel van de opgehangen kastjes gecontroleerd kon worden, bleken de eerste resultaten goed te zijn. Op het landgoed „Junne” te Ommen was ongeveer 60% bewoond, nagenoeg de helft door de bonte vliegenvanger. Alhoewel we aanvankelijk wat sceptisch tegen PVC kastjes hadden gestaan, besloten we in 1969 een groot aantal PVC-kastjes nauwkeurig te controleren. Er werden in het totaal 300 PVC-kasten van verschillende modellen en in diverse kleuren gecontroleerd, opgehangen op verschillende plaatsen, zowel in naald- als loofhout dan wel gemengd. Het resultaat van dit onderzoek was verheugend, zoals uit onderstaande schema moge blijken: Uit bijgaand overzicht valt direkt het grote aantal broedgevallen van de bonte vliegenvanger op (114 van de 241 bewoonde kastjes). Eerlijkheidshalve dient daarbij te worden opgemerkt, dat het grootste deel van de gecontroleerde PVC kastjes in maart 1969 was opgehangen, zodat de bonte vliegenvanger bij zijn terugkeer uit het warme zuiden nog vele nestkastjes onbewoond vond. Daar staat echter tegenover, dat 79 nestkastjes, die in het voorjaar van 1968 op het landgoed „Junne” waren opgehangen, voor 90% bewoond waren, waarvan ruim de helft door de bonte vliegenvanger. Deze op „Junne” dus overjarige 79 nestkastjes hadden grotendeels een vlieggat van 30 mm. Van de 35 nestkasten, waarin alleen een begin van nest was, hadden 32 een vlieggat van 28 mm, van welke laatste soort er het grootste aantal was opgehangen, zoals men uit bijgaand schema kan opmaken.