Zondagmorgen 21 maart des morgens ca. 9 uur werden wij tijdens een vogeltocht langs de Knardijk, ter hoogte van de hoge Knarsluis, verrast door een in een boompje zittende vogel, die wij op het eerste gezicht als een klapekster identificeerden. Wij konden met onze auto de in het geheel niet schuwe vogel tot zeer dichtbij naderen en hadden gedurende meer dan een kwartier de gelegenheid de vogel met onze kijkers in diverse posities (korte vluchtjes van boom tot boom) waar te nemen. Wij merkten duidelijk het volgende op: onmiskenbare één duidelijk omschreven vleugelvlek, géén witte wenkbrauwstreep en een donker voorhoofd. Ook het door ons goed waargenomen vliegbeeld bracht ons in de overtuiging, dat we hier te doen hadden met de kleine klapekster. De onderdelen konden wij echter niet als „witrose” onderscheiden, doch als „vuilwit”. De witte schouderpartijen, kenmerkend voor de klapekster konden wij niet waarnemen. De achterranden van de kleine slagpennen vertoonde geen witte tekening. Enige honderden meters verder troffen wij wederom een zelfde vogel aan, welke naar onze stellige overtuiging niet dezelfde was, aangezien wij tijdens onze waarnemingen de eerste vogel in een andere richting hadden gedreven. De waarneming, welke door mijn metgezel drs. P. M. Schenk (Wilhelminalaan 27, Leersum) en mij verricht, terwijl deze lieten bevestigen door een passerende „vogelaar” de heer W. W. Diedrich, Kon. Wilhelminalaan, Voorburg.