Het zal een aantal lezers van het Vogeljaar bekend zijn dat er thans voorbereidingen worden getroffen voor het opstellen van een nieuwe Vogelwet. Een van de onderwerpen die hierbij ter discussie worden gesteld betreft het wettelijk toegestane rapen van kievitseieren en de vraag of dit rapen een nadelig effekt heeft op de kievitenstand. Een kwestie als deze kan alleen tot oplossing worden gebracht door objectief, biologisch onderzoek. We verkeren in de gelukkige omstandigheid dat dit ten dele reeds is verricht, hoewel het op een aantal punten aanvulling behoeft. Bij dergelijk onderzoek staan verschillende mogelijkheden open. Eén daarvan is het volgen van het verloop van de kievitenbevolking over lange termijn, om vast te stellen of er een dalende tendens aanwezig is. Het tellen van het aantal broedvogels kan men bezwaarlijk over het hele land doen; zelfs niet over een gehele provincie. Men kan echter wel steekproeven nemen van verschillende terreinen, bij voorkeur van verschillende grondsoorten en uit diverse delen van het land. Deze gegevens zijn in beperkte mate voorhanden. Ik geef in Tabel 1 enkele cijfers uit Friesland, bijeengebracht door B. F. V. W. en uit Gelderland, verzameld door Prof. D. M. de Vries. In beide gebieden wordt intensief naar eieren gezocht.