Zeearend, slechtvalk en oehoe zijn de stootvogels waarover de Zweden het meest bezorgd zijn. Het teruglopen van de broedpopulaties van deze soorten gedurende de afgelopen 15 jaar is dermate onrustbarend dat de Zweedse ornithologen door het geheimhouden van de broedgevallen trachten te bewerkstelligen dat deze soorten als broedvogel voor het land blijven bewaard. Dat het inderdaad om „de laatste paren” gaat blijkt uit de cijfers die o.m. „Sveriges Natur” van tijd tot tijd publiceert. In 1965 brachten in geheel Zweden slechts 8 paar slechtvalken jongen groot. Ter vergelijking; in 1954 hadden alleen de provincies Halland, Västergötland enBohuslän nog 39 bezette horsten. Hierbij moet wel worden vermeld dat genoemde westkustprovincies Zweden’s beste slechtvalkgebieden waren. Na 1965 is de situatie stellig niet verbeterd. De slechtvalk is een uitgesproken zeldzaamheid in het land geworden hetgeen wel blijkt uit de reacties van de in het najaar rond Falsterbo verzamelde ornithologen: een doortrekkende slechtvalk wordt daar even hoog aangeslagen als een passerende arend. Bij de zeearend is het vooral de afnemende reproduktiviteit die verontrust. Van de enkele tientallen paren zeearenden boekten in 1964 17 paar broedresultaat en in 1965 10 paar. In 1967 brachten slechts 7 paar jongen groot. Niet minder ernstig is de situatie v.w.b. de oehoe. Een onderzoek uitgevoerd in de jaren 1943-1948 leverde naar schatting 455 paar op voor het gehele land. Inventarisaties in 1964 en 1965 leverde een bestand op van ca. 175 paar. Een andere bron geeft echter voor 1965 slechts 129 broedparen. Momenteel rekent men op niet meer dan 80 paar van Europa’s grootste uil. Eén van de streken waar de oehoe nog regelmatig broedt is het woeste noordoostelijke deel van de provincie Östergotland. In de Paasdagen van 1970 hadden mijn vrouw en ik het geluk enige avonden een Zweedse ornithologe te kunnen vergezellen naar een plaats waar de oehoe in het vroege voorjaar jaarlijks wordt gehoord en soms gezien. Half-maart had men op de desbetreffende plaats tamelijk steile met coniferen begroeide rotswanden met aan de voet een meer reed 3 à 4 oehoes gehoord, een aantal dat hoger was dan vorig jaar. Eind-maart was het weer nog wisselvallig: perioden van zonneschijn werden afgewisseld door langdurige sneeuwbuien; ’s nachts daalde de temperatuur tot meer dan —10° C. Alle grote meren in het gebied zoals Roxen en Tåkern, het bekende natuurreservaat, maar ook het enorme Vättern waren bedekt met ijs en het dikke sneeuwdek maakte het wandelen buiten de wegen nagenoeg onmogelijk. Eerst de laatste avond van ons verblijf hoorden we oehoes. Vanuit onze standplaats tegenover één van de rotswanden konden we geruime tijd de vogels beluisteren. Het zeer luide en doordringende geroep klinkt als „oeoeh” en oehoeoe”. Het geluid is dermate vèrdragend dat het zeker op een kilometer afstand hoorbaar moet zijn. Aanvankelijk werd één vogel gehoord waarvan de Zweden schatten dat deze zich op ca. 750 meter bevond. Later begon tevens een tweede exemplaar dichterbij te roepen: op ca. 250 meter afstand.