In het Binnenveld, Oostwaarts van de Grift gelegen tussen Wageningen, Ede, Veenendaal en Rhenen, zijn sinds november 1950 door mijn vrouw en mij de veranderingen in de vogelstand regelmatig nagegaan door menigmaal tellen van alle er waar te nemen vogels, gaande langs een vaste ronde van vijf kilometers. Gedurende de eerste jaren geschiedde dit in alle maanden van het jaar, waarna alleen mei en november als telmaand werden gehandhaafd; mei als broedmaand en november als de voor dit vruchtbare graslandgebied zo vogelrijke tijd tussen de grote najaarstrek en het invallen van de winter. De reeds verwerkte gegevens over beide genoemde maanden zijn soms verrassend en over het algemeen voor vogelvrienden bemoedigend. Weliswaar blijken sommige soorten er in de loop der twee laatste decennia nagenoeg verdwenen, andere afgenomen te zijn, maar daar staan aanzienlijk meer soorten tegenover, welke er toegenomen of wel nieuw zijn waargenomen. Vergeleken met de eerste der vier perioden van vijf jaren, vertoont het laatste lustrum in november zowel een duidelijke stijging van het gemiddelde en maximale aantal soorten per gebruikelijke ronde als van het totale aantal in deze maand waargenomen aantal vogelsoorten. Voor de maand mei, waarin immers de vogels het sterkst aan een bepaald gebied zijn gebonden vanwege het nestelen, is er evenwel van een opmerkelijk evenwicht sprake, wat rijkdom aan soorten betreft, hoewel het algehele aantal vogelindividuën er toch wel toegenomen is, hoewel minder sterk dan in november. Wat de jaren afzonderlijk aangaat, springt de nadelige invloed van de barre winter van 1962 op 1963 sterk naar voren. De uitermate droge zomer van 1959 gaf ook een terugslag voor de wormeneters van hier en uit het hoge noorden, maar bleek van voordeel geweest te zijn voor insekten- en zaadeters. De soortenrijkdom was verreweg het hoogst na de mooie zomers van 1959 en 1969. Voor dit gebied was 1960 een waar stootvogeljaar met voor november gemiddeld per ronde liefst 42 stootvogels, uiteraard voornamelijk buizerds en torenvalken. Wij nemen ons voor dit veel vergende onderzoek zo lang mogelijk voort te zetten, maar nog eens twintig volle jaren, zoals prof. Klomp dit voor de wetenschap wenselijk acht, kunhen wij uiteraard, gezien onze gevorderde leeftijd, niet toezeggen.