De nevels doen rondom de zware decemberlucht overgaan in de horizon: het bevrijdende gevoel van ruimte reeds zo vaak een reden hier weer heen te gaan neemt deze middag geen bezit van de beide wandelaars. De kale takkensilhouetten van de hoge iepenzoom op het Hoogezand tekenen zich nog net af in de mist maar van het Hollands Diep zijn alleen de trage rimpelingen op de grens van slik en water zichtbaar; de brede, nu voor altijd van zee gescheiden stroom, gaat in een grijze muur verloren. Alom klinken ganzenstemmen uit de nevel. Wanneer een gezelschap rietganzen laag over de dijk de polder wil binnenvliegen schrikken ze van de beide gestalten. De vogels keren, vliegen boven de buitengronden heen en weer tot ze op een hoger niveau geraken en passeren daarna als een rij vage schimmen ter hoogte van de eendenkooi de dijk. Het is onrustig rond de kooi. De troepen houtduiven die in de boomgroep de nacht willen doorbrengen gaan telkens weer op de wieken en als de man en de vrouw aan de rand van de kooi zijn aangekomen is de hele hoek in beroering; telkens doemen uit de nevels vluchten duiven op om daarna weer in het grijs te verdwijnen. Een grote donkere schaduw verschijnt van achter het kooibos, houdt op een tiental meters hoogte boven de wandelaars even in en trekt dan met enkele snelle, krachtige vleugelslagen op tot achter de populierenaanplant aan gene zijde van de dijk. Wanneer de lange vleugels boven de boomtoppen zijn verdwenen hangt de kreet „slechtvalk” nog in de lucht. Minutenlang staan de beide mensen op de dijk te wachten of de vogel zich weer zal laten zien, door de nevels een spookverschijning in dubbele betekenis .. . Dan vervolgen ze hun weg langs de rivierdijk. De man vertelt over vroegere ontmoetingen met slechtvalken, vrijwel altijd lang geleden en vrijwel altijd op terreinen die nu niet meer bestaan: de onvergetelijke herfstweekends op De Beer waar hij zelden ontbrak, paniek brengend onder de scharen trekvogels uit het noorden. Ontmoetingen op de spuitterreinen rond Rotterdam waar vaak twee, soms drie slechtvalken tegelijk jaagden. O bitter noodlot dat nu op deze plaatsen juist de industrieën staan die de produkten vervaardigen die hem fataal werden. De jaren zestig kwamen en de ontmoetingen werden schaarser. Het werd „de slechtvalk van het Willemsduin op Schiermonnikoog” of „de slechtvalk van De Dood in de Biesbosch” en soms gingen jaren voorbij zonder zijn markante silhouet tegen de herfstlucht. De man herinnert zich gesprekken in Falsterbo waar voorheen jaarlijks iedere herfst tientallen slechtvalken langstrokken en waar nu de vraag of de vogel nog is gezien met een schouderophalen moet worden beantwoord. En wanneer er nog eens één passeert wordt het stil onder de verzamelde ornithologen op Zweden’s zuidpunt en kijkt men de stootvogel boven zee na zover maar mogelijk, als gold het een afscheid. Het „wieuw-wieuw” van de smienten op de grasgorzen brengt de wandelaars weer terug in het heden. Bij de waterloop houden ze stil en nemen alle punten weer in zich op die zover hun herinnering terug gaat altijd reeds hier waren: de knotwilgen, het hek op de zomerkade waar ook nu een buizerd op rust, de blauwe reigers langs de oever en het oude, nu verlaten kooikershuis. Volgend jaar reeds zal waarschijnlijk dit alles zijn verdwenen: de verkaveling van de Hoekse Waard heeft juist op deze plaats het nieuwe gemaal geprojecteerd. Een beweging op enkele meters afstand trekt de blikken naar de hoge oever van een kreek. Een grauwe gans heeft deze plaats gezocht om te sterven. De vogel drukt zich onder de wal; door de kijker zien ze het anders zo verstandige, sprekende oog nu star en angstig gericht op de beide indringers. Volgende week zullen ze de gans op deze plaats dood vinden.