1971
Voorstel met betrekking tot doelstellingen en aanpak Hoe verminderen wij het aantal slachtoffers van hoogspanningsleidingen?
Publication
Publication
Het Vogeljaar , Volume 19 - Issue 2 p. 485- 490
In december 1969 is tijdens de vergadering van het Contactorgaan voor Vogelstudie besloten een begin te maken met een draadslachtofferonderzoek in Nederland. Het ging ons afgelopen jaar nog hoofdzakelijk om de opzet en omdat het beter en gemakkelijker is om een bestaande vorm van onderzoek over te nemen dan er zelf een te bedenken, was het allereerst belangrijk veel en met name buitenlandse litteratuur door te nemen. Over tellingen in het buitenland is niets gevonden hoewel het aantal vooral korte artikelen nogal meeviel. In Engeland is men bij tijden vrij actief geweest. Zo is er daar ook al wat geëxperimenteerd met wijzigingen aan de leidingen zelf. Enkele verontrustende uitkomsten in Europa waren hier mogelijk de aanleiding toe. In 1967 werd bekend dat ongeveer 40% van de sterfgevallen bij Britse knobbelzwanen aanvaring tegen hoogspanningsleidingen als oorzaak hebben. Ooievaars hebben het op dit punt in Europa zeker niet gemakkelijker en zoals bekend ziet het er sinds kort bij ons Naardermeer ook erg ongunstig uit voor de purperreiger. Deze voorbeelden geven wel aan dat het niet overdreven is te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het aantal slachtoffers te doen verminderen. Dit is ook ons uitgangspunt. Anders gezegd: het doel is om uiteindelijk vooral bij de meest gevoelige soorten tot sterke vermindering van het aantal slachtoffers te komen. Puntsgewijs zullen we hiertoe de gedachtengang verder uitwerken. Om het gestelde doel te bereiken zal het binnenkort wel nodig zijn op proeftrajecten met de leidingen te gaan experimenteren. Op zichzelf is dat al geen kleinigheid. Wanneer de electriciteitsmaatschappijen bereid zijn bepaalde maatregelen te treffen, dan is het toch wel prettig te weten of er enig gunstig effect te verwachten is. Dat is misschien wel enigszins te beredeneren, maar vermoedelijk komt het hierbij toch vooral op veldwaarnemingen aan. Het is bijvoorbeeld nog niet eens zeker onder welke omstandigheden de meeste slachtoffers vallen, hoe ze op de draden reageren en of alle draden eigenlijk als even gevaarlijk moeten worden beschouwd. Voor de veldwaarnemer is het mogelijk goed te constateren wat er nu eigenlijk gebeurt als vogels de draden passeren. Systematische notities hierover zijn beslist waardevol. Moeilijker zal het zijn om echt vast te stellen wat het effect van een bepaald gedrag (vaak weer gekoppeld aan één of enkele soorten) op de overlevingskans voor de betreffende soort zal zijn. Juist hier blijkt hoe onmisbaar tellingen van slachtoffers zijn. Zij vormen de tweede schakel in het onderzoek. De gedragingen (in ruime zin: sociaal gedrag, fourageer-, slaap-, trek- en zwerfgedrag) van de diverse soorten vergelijken we met (of: correleren we aan) de gevonden aantallen slachtoffers. Het vergelijkende karakter dat hier naar voren komt blijkt ook verder het best in ons onderzoek te passen. Vergelijkend in die zin dat we naar verschillen kijken met betrekking tot uiteenlopende gebieden en maanden (waarbij binding aan het terrein bijvoorbeeld bij de broedvogels, pleisteraars en overwinteraars ter sprake komt) en ten aanzien van de soorten. We hebben het dus vooral over „meer of minder” slachtoffers, in sommige gevallen over „minimaal zoveel” en bij uitzondering over „zoveel”. Als middel om een beter inzicht te krijgen in deze materie en bij het trekken van conclusies spelen de tellingen op deze manier een essentiële rol. Een vereiste is echter dat de gegevens niet alleen op één manier beoordeeld en bewerkt worden, maar ook op uniforme wijze verzameld zijn. We gaan hier graag wat dieper op in.
Additional Metadata | |
---|---|
Het Vogeljaar | |
CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
Organisation | Stichting Het Vogeljaar |
Frank de Miranda, & Eduard Osieck. (1971). Voorstel met betrekking tot doelstellingen en aanpak Hoe verminderen wij het aantal slachtoffers van hoogspanningsleidingen?. Het Vogeljaar, 19(2), 485–490. |