In het eerste nummer van het Vogeljaar van 1971 werd medegedeeld dat door het Landbouwschap vergunning was aangevraagd om in Oostelijk Flevoland zonodig ganzen door schieten te laten verjagen. Eventuele door de ganzen teweeggebrachte schade (door het plattrappen van de grond in dooiperioden) zou pas aan het eind van het seizoen geconstateerd kunnen worden. De Stichting Vogelrampenfonds maakte zich zorgen over deze aanvraag, waarop op zijn beurt een landbouwcommentator voor de radio zei dat het hem „niet lekker zat” dat er mensen waren die zich wel zorgen maakten over 50.000 ganzen, maar niet over 5.000 boeren. Misschien heeft dit de indruk gewekt dat de ganzen bij 5.000 boeren fourageerden, maar dit kan niet. In het gehele IJsselmeergebied wonen nog geen 5.000 boeren en het aantal dat regelmatig ganzen op zijn bouwland krijgt kon nog wel dichter bij de 50 dan bij de 150 liggen. Maar of het nu veel of weinig boeren betreft, als er schade gedaan zou worden, dient men maatregelen te overwegen, waarbij in dit geval schadeloos stellen verstandiger lijkt dan pogingen om schade te voorkomen door schieten. Maar is er werkelijk sprake van schade? Ik woon nu 23 jaar in de IJsselmeerpolders. In de meeste jaren zijn er in deze polders wel plaatsen waar de landgebruikers schade verwachten door de aanwezigheid van grote troepen ganzen. Toch hoor je dan achteraf nooit meer dat er schade is geconstateerd. Ik moet toegeven dat me van voordeel van ganzen op het land ook nooit iets ter ore is gekomen. Dit zou kunnen, want men hoort boeren wel eens zeggen dat ganzen grazen met „gouden bekken”. Door het kort afvreten van de wintertarwe zou deze in het voorjaar sterker uitstoelen (meer halmen maken) en uiteindelijk meer opleveren.