Het Vogelreservaat Het Zwin is werkelijk een Benelux natuurmonument: 125 ha in België en 25 ha in Nederland. In Nederland is het Zwin staatseigendom en wordt beheerd door de Vereniging „Het Zeeuwse Landschap”. Het Belgisch gedeelte is privé-eigendom en werd sinds 1952 ingericht als natuurreservaat, onder de leiding van Graaf Léon Lippens. Sinds 1952 werd bewezen dat de bescherming van de natuur en in ’t bijzonder van de vogels, niet onverenigbaar is met massa-toerisme. Integendeel, indien de organisatie goed ingericht is kunnen dan duizenden mensen van de natuur genieten zonder iets te storen, kunnen zij iets bij leren en kunnen overtuigd worden van het belang van de bescherming van de fauna en van de flora. In 1970 kwamen in het Zwin 300.000 bezoekers en tevens stijgt het aantal broedvogels nog steeds: ± 2.000 paar kokmeeuwen, 1 nest zwartkopmeeuw, 1 zilvermeeuw, 60 paar visdiefjes, 50 paar kluten, 35 scholeksters, 55 tureluurs, 60 bergeenden, 20 strandplevieren, enz. In het ringstation werden in 1970 9.435 vogels geringd waaronder 2 kwakken, 695 zwartkopjes, 23 zwarte ruiters, 8 strandleeuweriken, 144 sneeuwgorzen, enz. Zeldzame vogels worden telkenjare genoteerd en geringd: op 8-4-1970 een grijze gors, op 24-9-1970 een roodmus, en begin mei 1971 een dwergooruil (eerste waarneming voor West-Vlaanderen). In het Zwin werd met sukses gepoogd enkele vogelsoorten als broedvogel terug te winnen, die vroeger door de mens (en het geweer) uitgeroeid werden. In 1956 werden 3 paar grauwe ganzen ingevoerd. In 1971 hebben wij reeds meer dan 1.000 grauwe ganzen geringd die in en rond het Zwin geboren zijn. Wij hebben er reeds talrijke geschonken aan mensen in België, in Nederland en in Frankrijk om verdere uitbreiding te bevorderen. Sinds 1960 hebben wij in het Zwin gepoogd de ooievaars opnieuw in te laten burgeren (De ooievaar had voor de laatste maal in Vlaanderen gebroed in 1895). Wij zijn er in geslaagd een kleine populatie op te bouwen die, zoals zich nu laat aanzien, standvogels worden. Zij vertoeven in volle vrijheid, vliegen soms tot 20 km van het Zwin, maar trekken in de winter niet weg. Zelfs met 15° C onder vriespunt blijven die vogels buiten zonder daar onder te lijden. Dit jaar hebben wij 17 vogels en 7 nesten. Mijn overtuiging is dat het nutteloos is te trachten ooievaars terug in te brengen in Denemarken, Nederland, Frankrijk, Zwitserland e.d. indien deze vogels in de herfst naar het zuiden trekken. De enige mogelijkheid bestaat hierin: van de ooievaar een standvogel maken. En dat is wel mogelijk, zoals het in het Zwin bewezen werd. Het gebeurt wel dat er eens een paar van onze ooievaars vertrekken maar daarom worden zij nog geen trekvogels. Een onzer vogels, een juveniel geboren in 1965 in Portugal en grootgebracht in het Zwin, (met ring B 307) vloog naar Keulen (Duitsland) verbleef er de hele winter in het midden van de stad, werd door de bevolking gevoed, vond een partner en bouwde een nest op een ceder in de Zoo, waar (in 1970) een jong geboren werd. Bijna elk jaar, tussen september en november, komen er één of twee wilde ooievaars in het Zwin, zij worden onmiddellijk zeer mak in gezelschap van de andere vogels en blijven hier tot in de lente, of raken gepaard en blijven bij ons. Het is een prachtig schouwspel onze ooievaars te zien zeilen tot 1.000 m hoog in een warme luchtstroom en dan laten terugdalen op de nesten of op de bomen van het park nabij het Zwin. Wat slaagde met de ooievaars en grauwe ganzen, zullen wij ook proberen met de kwak en met de aalscholver. Maar zoals de engelsman zegt: „That’s another story”.