Op 2 juli 1971 namen mijn vrouw en ik tijdens een wandeling langs de zeedijk te Ritthem, ter hoogte van Fort Rammekens, een vissende dwergstern waar. Na enkele missers wist de vogel een visje te bemachtigen en verdween daarmee in ono richting. De richting waarin de vogel verdween deed sterk vermoeden, dat dit ergens naar het opgespoten terrein bij „Scheldepoort” moest zijn. Het is een geschikt broedterrein voor de dwergstern. Een kleine, spaarzaam begroeide zandvlakte gelegen aan het water van de Westerschelde, waarin nog voedsel kan worden gevonden. Om zekerheid te hebben of er inderdaad sprake was van een broedgeval, bracht ik op 5 juli een bezoek aan het terrein. Nog tientallen meters er van verwijderd, vlogen me reeds twee alarmerende dwergsterns tegemoet. Bij nadering van de zandvlakte werden ze steeds fanatieker. Een bijzonder aangename verrassing volgde toen meerdere dwergsterns voor mij opvlogen. Na telling kwam ik de eerste maal tot twintig exemplaren; tellingen daarna leverden steeds tenminste vijftien exemplaren op. Om de onrust op het broedterrein zo kort mogelijk te houden werd een vlug onderzoekje gedaan naar het aantal nesten. Dit leverde slechts twee nesten met eieren en één reeds uit het nest gelopen jong op. Aan de rand van het terrein volgde ik daarna nog een half uurtje het doen en laten van de vogels.