Olof M. van Hoorn beschrijft de Ooypolder bij Nijmegen in „Natura” (jrg. 68-nr. 3-maart 1971-pp. 35-40) als een uniek vogelgebied. De toekomst van dit uiterwaardengebied van de Waal ten oosten van Nijmegen staat weer op het spel. Rijkswaterstaat heeft plannen de scherpe bocht in de Waal boven Nijmegen door een kanaal door de Ooypolder af te snijden, waardoor de helft van het 200 ha grote natuurgebied in de Ooypolder (kolken en oeverlanden) verloren zou gaan. (zie ook „Natuurbehoud”, jrg. 2-nr. 2-p. 34). Er broeden vele futen, dodaarsjes, waterrallen, zwarte sterns, visdiefjes maar ook woudaapjes, roerdompen, zomertalingen, slobeenden, blauwborstjes, ransuil, bosrietzangers, boom- en torenvalk, kleine plevier, tafel- en kuifeend, kemphanen en kwartelkoningen, ja zelfs soms de kraken krooneend. Stormmeeuwen pogen er bijna elk jaar te broeden. Gedurende de trektijd is het een prachtig gebied voor steltlopers en eenden en zelfs voor ganzen en zwanen. In de winter komen er veel eenden, slechtvalk, ruigpootbuizerd en klapekster voor. En er werden o.a. de roodkeelduiker, velduil, aalscholver en sneeuwgors waargenomen. Men vraagt zich af of de plannen van Rijkswaterstaat wel noodzakelijk zijn. Het zou een onvervangbare schade aanrichten, niet alleen botanisch en ornithologisch bezien, maar niet in het minst ook landschappelijk. J.T. Op 24 juni 1971 nam ik in de Groenlanden in de Ooypolder een mooie uitgekleurde witvleugelstern waar tussen zwarte sterns. In juni 1970 heeft er bij Kekerdom, toen het water gezakt was en de uiterwaarden er heel typisch moerassig uitzagen een paartje trachten te broeden (O. v. Hoorn, A. Wittgen, B. Hallman). Vanaf ongeveer midden juni ’71 zit al twee weken een ooievaar in de Ooypolder en is er een broedgeval van de kerkuil. De kwartelkoning is er helemaal niet, anders minstens 5 paar (vanaf 1967).