De hoofdmoot van onze vakantie 1972 soupeerden we op in Gerolstein, een vooral geologisch vermaard stadje tussen, ruim gezegd, Keulen en Trier in het Eifelgebergte. Het kampeerterrein dat we met een 80 andere KNNV-leden deelden was ideaal gelegen. Lichtelijk glooiend met een vrij uitzicht op het rotsmassief de Munterlei en aan de andere drie zijden omgeven door een strook bos. De gehele dag zongen de putters rondom het kampterrein en zagen we bedelende, al uitgevlogen jongen. In „onze” hoek stond een grove den waarvan de bast, ca. iy2 meter boven de grond, lichtelijk was beschadigd. Er ontbrak een stukje schors en een ander gedeelte daaronder zat alleen nog maar aan de basis vast. Het hing iets voorover en bood zodoende een krappe huisvesting aan een grauwe vliegenvangerfamilie. Het nest telde vier jongen. Toen wij het ontdekten waren ze nauwelijks drie dagen oud, de ogen nog gesloten en sperrend naar voedsel. Het was stellig een tweede broedsel want we telden al de eerste juli.