De redactie van ’Het Vogeljaar’ bleek terecht van mening dat in een aan Friesland gewijd nummer een artikel over Gerrit Bosch, de nestor der Friese vogelkundigen, niet mocht ontbreken. Aan haar verzoek om dat te schrijven, geef ik graag gevolg, zoals ik ook in het speciale aan Bosch opgedragen nummer van ’Vanellus’, dat ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag (op 15 mei 1968) verscheen, aandacht voor hem mocht vragen. Daarbij kon ik jeugdherinneringen ophalen uit de jaren twintig, toen mijn belangstelling voor de vogelwereld werd gewekt en een vriendelijke grootvader de schooljongen die ik toen nog was, met Bosch in contact bracht. Hij woonde nog bij zijn moeder thuis en ik zal niet licht de avond vergeten waarop hij mij ontving in zijn werkvertrek, waar kostbare vogelboeken in de kast stonden en Bosch bezig was met het opzetten van vogels, waarin hij toen al een meester was. Dat bezoek was de inleiding tot nauwe relaties waarbij Bosch een aantal jonge mensen, onder wie ondergetekende, graag meenam op excursies naar bijvoorbeeld de Oude Begraafplaats te Leeuwarden – veertig jaar geleden veel vogelrijker dan tegenwoordig, nu het meer en meer is ingebouwd en het Bos van Ypey bij Tietjerk, waar Bosch en in zijn gezelschap af en toe ook nu wijlen Hein Buisman ornithologie in het veld ’doceerden’. Friesland heeft een klein aantal ornithologen van Nederlandse betekenis gekend, zoals Herman Albarda, die in de vorige eeuw een Friese avifauna publiceerde, en Tsj. Gs. de Vries, die lid was van de Club van Nederlandse Vogelkundigen, een groot kenner (en verzamelaar) van eieren en auteur van een nog altijd belangrijke lijst van Friese vogelnamen. Ik meen dat de naam van G. Bosch onmiddellijk met de hunne mag worden verbonden, ook al heeft hij geen andere publikaties in boekvorm gedaan dan het aardige werkje over de Friese ooievaars, dat hij vriend van de Friese taal in die taal in 1971 schreef en Earrebarren yn Fryslân noemde (zie jrg. 19, p. 618).