Ook vóór men het nuttig gebruik van nestbeschermers kende, werd door vogelvrienden alhier dikwijls getracht de door vee bedreigde nesten van weidevogels tegen vernieling te behoeden. Men paste daarbij een zeer simpele methode toe, namelijk door rondom het nest een 10 tot 15 cm brede rand van verse koemest te smeren. Met deze handeling werd inderdaad bereikt dat het vee minder gemakkelijk aan de legsels ging ruiken en likken, waardoor de eieren werden beschadigd. Tegen het stuktrappen had deze beschermingsmethode echter weinig effect. In 1959 werd door een aantal leden van de vogelbeschermingswacht ’Grouw’ een proef genomen met een zestal zelfgemaakte nestbeschermers volgens het voorbeeld van de vogelwacht ’Jelsum-Cornjum’ waar deze uitvinding reeds enkele jaren met succes werd toegepast. Gewoonlijk worden de ’ijzeren huisjes’ pas dan geplaatst wanneer de vogel al enkele dagen zit te broeden. Het blijkt daarbij dat de broeddrift doorgaans veel groter is dan de angst voor het vreemde obstakel, dat zo plotseling boven het nest is verschenen. Als regel zit de vogel binnen een uur weer op de eieren. In noodgevallen wordt de nestbeschermer ook wel geplaatst boven nog onvolledige legsels, doch de kans dat de vogel daarna niet op het nest terugkeert is dan vrij groot. Uit de praktijk is bekend dat op intensief beweide percelen zeer weinig van de broedsels terechtkomt. Het is daarom de moeite waard te weten hoeveel succes de nestbeschermers in het wachtgebied van de vogelwacht ’Grouw’ hebben opgeleverd. De resultaten van 12 achtereenvolgende jaren zijn nauwkeurig opgetekend.