De laatste tijd wordt er onder het mom van vogelbescherming weer gepleit voor ingrepen in de vogelwereld van het waddengebied. De argumenten ervoor zijn gebaseerd op onvoldoende kennis van zaken en dienen een zeer dubieus doel (Hoogerwerf 1973 & 1974). Het gaat om een kwestie die reeds in de twintiger en dertiger jaren de natuurbescherming voor moeilijke problemen stelde. Men ontdekte toen tot grote vreugde dat in de beschermde broedgebieden de vogels in aantal toenamen. In die tijd meende men echter dat predatie nog als directe schade aan een populatie moest worden gekwalificeerd en zodoende werd de toename van bepaalde soorten, zoals bijvoorbeeld de kiekendieven en de Zilvermeeuwen als een groot gevaar voor de vogelstand gezien. Er zijn toen een aantal maatregelen tegen Zilvermeeuwen voorgesteld (Van Dobben 1934) en uitgevoerd, die later in de praktijk niet effectief bleken en naar men later leerde ook zinloos waren. De haat tegen stootvogels is in ons land de laatste jaren aan het verminderen en wordt publiekelijk afgeremd. De haat tegen meeuwen wordt zo nu en dan weer eens extra aangewakkerd. Meeuwenhaters beoefenen hun vernietigingsdrift (of laten die beoefenen) alleen in de zomer, in de broedtijd dus, en bij voorkeur in of bij de kolonies. Hoewel het vlees van een meeuw smakelijker is dan dat van een diepvrieskip, gebruiken zij hun buit niet, zelfs niet als kattenvoer. Zij huldigen de volstrekt verkeerde veronderstelling dat als gezegd is dat een natuurgebied belangrijk is voor bijvoorbeeld het zonneroosje of de Eidereend, men een dergelijk gebied moet kunnen vergelijken met een Aalsmeerse bloemenkwekerij of een Veluwse eendenfokkerij. Zij zijn ernstig teleurgesteld dat het beheer van een natuurmonument niet gericht is op de omzetting van het gebied in een dergelijke kwekerij.

Het Vogeljaar

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Stichting Het Vogeljaar

C. Swennen. (1974). Het gaat om het instandhouden van een levensgemeenschap Succesvolle bescherming van de broedplaatsen van Eidereend, Zilvermeeuw en de Bergeend op Vlieland. Het Vogeljaar, 22(2), 717–720.