Een van de weinige Nederlandse broedvogels die in deze eeuw sterk in aantal toenam is de Kuifeend. Vóór 1940 waren er volgens de ’Avifauna van Nederland’ (Commissie voor de Nederlandse Avifauna 1970) slechts vijf broedplaatsen vastgesteld (Vlijmen, Nederhorst den Berg, Dordrecht, Oostzaan en Oostvoorne); als aanvulling hierop kan het broedgeval in de polder IJdoorn in 1927 (Zomerdijk et al 1971) worden beschouwd. Vanaf de jaren vijftig heeft de soort zijn verspreidingsgebied binnen Nederland sterk uitgebreid: tussen 1945 en 1960 werden er circa 25 broedplaatsen gepubliceerd. Na 1960 zijn zowel de aantallen op de broedplaatsen als het aantal broedplaatsen nog sterker toegenomen. In de periode 1968 tot en met 1972 zijn aantallen broedparen van ruim 60 broedplaatsen in de litteratuur vermeld. Daarnaast zijn er dan nog vrij veel gebieden waarover in deze periode geen opgave van het aantal broedgevallen werd gedaan, maar waarvan het wel vaststaat dat er Kuifeenden hebben gebroed. Dit betreft onder andere diverse plaatsen in Friesland en op Texel. Vooral door de vele streekavifauna’s is de situatie van deze periode toch vrij goed bekend (Alleyn et al 1971, Van Dijk et al z.j., Mooser 1973, Spaans & Swennen 1968, Zomerdijk et al 1971). De in deze avifauna’s opgegeven broedplaatsen zijn weergegeven in fig. 1, tezamen met de opgaven in de ’Ornithologie van Nederland’ (Tekke 1970- 1973), de ’Veldwaarnemingen’ uit ’Het Vogeljaar’ (Taapken 1968-1973) en de opgaven uit het NOU-archief van 1972 (Tekke, schrift. meded.). De vraagtekens op de kaart zijn geplaatst in gemeenten waar de soort wel tussen 1945 en 1968 werd gemeld (De Jong 1966, Van Orden et al z.j., Ten Kate 1951-1967, Taapken 1957-1967, Tekke 1969), maar waarvan tussen 1968 en 1972 geen aantalsschattingen werden gepubliceerd.