In 1954 gaf ik een samenvatting van een aantal waarnemingen die ik overdag gedaan had aan trekkende lijsters. Hierin werd vermeld: ’In verscheidene gevallen was er trek van lijsters in het volle daglicht in de herfst van 1950, als er geen of weinig verandering was geweest in de richting van de wind gedurende de nacht of na een nacht met een tweede piek om ongeveer 4 uur’. Destijds en lange jaren daarna wilde het er bij mij niet in, dat nachtrekkers ook vliegend een sterrekompas zouden gebruiken, (Sauer 1957 bij gekooide Grasmussen) als ze zich met de ondergaande zon + de windrichting konden oriënteren (Vleugel 1954 bij lijsters) en dan bovendien hun trek ook nog zouden kunnen beginnen door de morgenzon om te rekenen met behulp van hun biologische klok. Met dit laatste bedoelen we in navolging van Brown, Woodland Hastings en Palmer (1970), dat organismen voorgesteld worden hun eigen physiologisch mechanisme te hebben, om de tijd vast te stellen.