Ongeveer driekwart eeuw of wat langer geleden, toen Jan Aalten bij de Buntbergen in eenzaamheid op de stugge bodem pioneerde, kon hij bezwaarlijk een buizerdpaar in de lente boven de dennen zien kringen, want die waren er destijds nog niet of verkeerden nog in een jeugdstadium, dat voor het horst dezer vogels ongeschikt was. De Groene en de Grote Bonte Specht mogen hier en daar in de wat oudere lanen van beuken en Amerikaanse eiken bereids woonruimte hebben gevonden; ze staken in golfvlucht het aardappel- of knollenland over en soms klonk hun roep uit de kersenboom achter en de eik vóór het huis. Maar de Zwarte Specht, die thans rondom de vroegere huisstee in elk seizoen te vinden valt, kunnen Jan en zijn buurman Fluit, die een betoverende os bezat, moeilijk hebben gekend, want pas na Wereldoorlog I kwam hij opdagen. Eerder zal hem de Geitenmelker op de hei bekend zijn geweest en wellicht schoot hem er een bij ’t heetmaaien onder de handen uit, gelijk dit ook bij het snijden van de z.g. fijne of heikempjes soms met een vastbroedende Wulp of Korhoen het geval zal zijn geweest. Enkele weken na het eekschillen werd doorgaans met dit werk begonnen; het leverde meer op dan dennen-poten, want het z.g. Hooimagazijn te Arnhem kan het zaad van dit zodenvormend gras o.m. voor gazons goed gebruiken.