Zoals alle weidevogels heeft de Tureluur een natuurlijk biotoop, van waaruit hij het cultuurgrasland heeft bezet. De Tureluur heeft waarschijnlijk zijn herkomst in Azië, waar hij onder andere als een van de talrijkste vogels voorkomt in de hooggelegen Tibetaanse steppen. Rond Oostzee en Noordzee zou dan een secundair verspreidingscentrum ontstaan zijn, waarde Tureluurs op zilte strandweiden en kwelders broeden (Voous 1965). Ook in Nederland is een duidelijke voorkeur voor zilt grasland te bespeuren. ledere natuurliefhebber die wel eens in de broedtijd op de kwelders is geweest, zal opgemerkt hebben dat de Tureluurs daar veel talrijker voorkomen dan in het binnenland. Op buitendijks grasland is het geen uitzondering als Tureluurs in dichtheden van ongeveer één paar ha broeden; een zelfde dichtheid werd gevonden op de kwelders van de voormalige Lauwerszee, namelijk 93 paren per 100 ha (Timmerman 1972). In de beste binnenlandse weidevogelreservaten is een dichtheid van 20 paren per 100 ha echter al hoog. Voorde totale Nederlandse populatie zet deze voorkeur niet veel zoden aan de dijk, omdat er zo veel meer binnendijks grasland beschikbaar is dan buitendijks. Ondanks vaak lage dichtheden broedt naar schatting 90% van onze Tureluurs in het binnenland. Weinig bekend is de duidelijke voorkeur van Tureluurs voor zilte stukjes grasland in het binnenland. Dergelijke terreintjes komen onder andere in Friesland en Zeeland voor en kunnen bijvoorbeeld ontstaan door inpoldering van oude slenken (Zurich, Tibma I en II, Wijns, zie fig. 1). Op veel plaatsen in het Friese middelzeegebied zit zout in de grond, waar laagveen bij overstromingen met zeewater werd doordrenkt en tegelijk met zeeklei afgedekt. Door regen spoelt dit zout in principe uit, maar op de laagstgelegen plaatsen hoopt het zich op. Doorbreekt men daar de bedekkende kleilaag, dan treedt zoute kwel op. Bij Jouswier, Vaardeburen, Klaarkampermeer en Birdaard werd deze kleilaag afgegraven ten behoeve van de steenfabricage. Bij Dronrijp en Hennaard, mogelijk ook bij Jouswier en Birdaard, zijn deze eeuw nog terpen afgegraven om de vruchtbare terpaarde te winnen, waarbij eveneens de bedekkende bovenlaag doorbroken werd. Het met zout doordrenkte veen werd soms ook nog afgegraven, om door verbranding daaruit zout te winnen. Deze methode van zoutwinning werd tot het eind van de 16e eeuw op grote schaal toegepast in Zeeland en Noord-Duitsland. Met zekerheid is dit ook gbeurd bij Vaardeburen en bij het voormalige klooster Klaarkamp. De hierdoor ontstane put bij Vaardeburen werd later volgestort met bagger, bij Klaarkamp ontstond een (zilte!) veenpias. Deze plas, met het omringende zilte grasland, vormt tegenwoordig het staatsnatuurreservaat Het Klaarkampermeer (Aukes & Van der Voo 1966, Bannink & Pape 1967).