Dit rapport is een bewerking van het werkverslag dat T. A. Renssen samenstelde over een onderzoek naar vogelsterfte ten gevolge van aanvaringen met hoogspanningslijnen in Nederland. Behalve eigen waarnemingen worden ook gegevens uit verslagen van studenten, die bij dit onderzoek betrokken waren en van particulieren, opgenomen. Enkele artikelen over dit onderwerp worden besproken. Het onderzoek werd verricht tussen oktober 1972 en december 1973 langs een aantal hoogspanningslijnen in de omgeving van Muiden (Naardermeer), in de Mastenbroekpolder bij Zwolle en bij de Flevocentrale in Oostelijk Flevoland, alle gelegen in graslandgebied. Doel van het onderzoek was inzicht te verkrijgen over het aantal draadslachtoffers in Nederland en over de invloed van deze sterfte op de populaties van betrokken soorten. Ten gevolge van aaseters kan maar een deel van de slachtoffers gevonden worden n.l. 90% voor vogels groter dan een lijster, 50% voor vogels ter grootte van een lijster en 25% voor vogels kleiner dan een lijster. Uit waarnemingen bleek dat slechts een deel van deze slachtoffers onder de draden terechtkomen. Het berekende aantal slachtoffers (580.000) is verkregen uit het aantal gevonden exemplaren vermeerderd met het aantal slachtoffers dat door aasvreterij verdwenen is. De totaalschatting is een schatting, maar vindt steun op grond van ringgegevens en tellingen van anderen. Op onbeveiligde trajecten vallen de meeste slachtoffers onder: Spreeuw, Postduif, Kie vit, Kramsvogel, Houtduif, Grutto, Wilde Eend, Zanglijster, Koperwiek, Meerkoet en Waterhoen. Bij deze soorten vallen per jaar 10.000 slachtoffers of meer; bij de Spreeuw 150.000 en bij de Kievit en de Postduif 110.000 per jaar.