Tunesië wordt, als Middellandsezeeland, door sommigen als een der landen beschouwd, waar op grote schaal slachtingen onder vogels plaatsvinden. Het is hier wellicht op zijn plaats deze vrees te ontzenuwen. Tunesië is, integendeel, een land waar met grote voortvarendheid aan het natuurbehoud wordt gewerkt. In het bijzonder het bezoek van Koningin en Prins in het voorjaar van 1974, gevolgd door bezoeken van deskundigen van WWF, IUCN en IWRB, heeft een nieuwe impuls gegeven aan het natuurbehoudsgebeuren. Men is tot een vijfjarenplan gekomen, waarin men twee of drie nieuwe nationale parken wil vormen (er is er een) en verschillende andere doelen nastreeft (o.a. het beschermen van nog meer gebieden en de vorming van een nieuw hertenreservaat). De jachtwetgeving was al eerder uitstekend terwijl ook in de jaren zestig de redding van het Atlashert en de Tunesische Waterbuffel werd bereikt. De enige vogelslachting op grote schaal vindt plaats onder Spreeuwen, die echter in vele miljoenen op de voor het land zo belangrijke olijven neerstrijken, en onder trekvogels in de zuidelijke oases (nog?). De stootvogelvangst op Kaap Bon wordt nu effectief bestreden en stootvogelnesten worden zelfs bewaakt (dit is wellicht te veel van het goede). Ook de bewaking van grote broedkolonies van watervogels is ter hand genomen, maar in verband met de wisselende gesteldheid van de meren, die grotendeels in regenarme streken zijn gelegen, bleek de plaatskeus dit jaar nogal ongelukkig te zijn uitgevallen. Uiteraard mag men niet te optimistisch zijn over alleen een goede bescherming op papier van soorten en van gebieden, maar de toepassing komt nu toch op gang. Inderdaad zijn enkele jaren geleden grote vernielingen aangebracht aan broedkolonies van Kluten en Steltkluten en aan een kolonie Kleine Zilverreigers, en zijn er talrijke doortrekkende stootvogels gevangen, maar men is druk bezig daar een eind aan te maken. Met name op dit gebied, op het gebied van de voorlichting onder het brede publiek (voordrachten, tentoonstellingen, artikelen, film) en op het gebied van voorlichting over vogeltrek in het kader van het lesprogramma van middelbare scholen, is zeer veel werk verzet door de heer Lachaux, die hier een jaar of tien heeft gewerkt. De door hem opgerichte ringclub, die per jaar soms 11.000 vogels ringde (van ca. 35.000 ex. van 1968 t/m 1970 waren ca. 33.000 steltlopers) omvat nu een klein maar goed kader aan Tunesische ornithologen. Voor de vogelliefhebber is Tunesië een uitermate boeiend land. Met name is het rijk aan watervogels. Op het gebied van broedvogels zijn o.a. zeer vermeldenswaard een eiland met circa 3000 (1974) paar Kuhls Pijlstormvogels, een eiland met circa 325 (1974) paar Kleine Zilverreigers en een eilandje met in 1973 circa 80 paar Kleine Zilverreigers, tot maximaal 10.000 paar Flamingo’s op van jaar tot jaar wisselende plaatsen en het voorkomen van in internationaal opzicht zeldzame soorten als Purperkoet, Marmereend en Witkopeend. Het in november 1971 getelde aantal van 114.000 Flamingo’s in het hele land en van 310.000 eenden, 312.000 koeten en 2000 ganzen in november 1973, waarvan 382.000 dieren op het Meer Ischkeul en 220.000 op het Meer Kelbia, geven een goede indruk van het grote belang voor pleisterende watervogels. Weliswaar was in de jaren zestig verschillende jaren aanzienlijk minder waterwild aanwezig, maar topjaren illustreren goed de mogelijkheid om, wanneer dat nodig is, grotere aantallen op te vangen.