De grote aantallen vogels in het Nederlandse Waddengebied, inclusief de eilanden, hebben reeds lang de aandacht van de ringers in Nederland; op de eilanden worden bijvoorbeeld grote aantallen zangvogels geringd. Het ringen van wadvogels is echter nooit goed van de grond gekomen. Tot en met de vijftiger jaren bleef het beperkt tot enkele pogingen op kleine schaal op Griend en Vlieland. In het begin van de jaren zestig nam de belangstelling voor hef vangen van wadvogels toe, vooral door de successen die men in Engeland boekte met kanonnetten. De Wash Wader Ringing Group was en is daarin de belangrijkste. In deze periode organiseerde het Vogeltrekstation wadvogel-vangactiviteiten op Vlieland waarbij ook de Wash groep actief betrokken was en werd door de heren Speek & De Zwart van het Vogeltrekstation het inmiddels in binnen- en buitenland befaamde Nederlandse kanonnet ontwikkeld (Speek & De Zwart 1969). Hiermee ging het Vogeltrekstation op Vlieland vangen. Nu is het vangen van wadvogels met kanonnetten een boeiende, maar tijdrovende zaak, met hoogtepunten, maar ook tientallen teleurstellingen. Het Vogeltrekstation moest daarom op een gegeven moment zijn activiteiten staken, na enkele tochten naar Vlieland, waarbij vooral Steenlopers, Tureluurs, Wulpen en Scholeksters zijn geringd (Perdeck 1964- 1967). Alleen een aantal Individuele ringers bleef hierna nog actief met het vangen van steltlopers in het Waddengebied. In 1968 begon de Vrije Universiteit op kleine schaal met het vangen van wadvogels in de ringkampen op Schiermonnikoog. Deze activiteiten en de theoretische onderzoekingen die binnen de afdeling Diergeografie van de VU naar de soortsvorming bij verschillende steltloperssoorten werd verricht, resulteerden uiteindelijk in het wadvogelonderzoek dat in december 1971 onder verantwoordelijkheid van de toenmalige Waddenzeecommissie op Vlieland van start ging.